De geschiedenis van Sint Jansteen
Het dorp Sint Jansteen ligt ten
zuiden van de stad Hulst dicht tegen de Belgische grens aan. Het is net als
Zuiddorpe, Koewacht, Heikant en Clinge ontstaan op een pleistocene zandrug die
zo’n 12.000 jaar geleden tijdens de laatste ijstijd is opgewaaid uit de toen
grotendeels droog liggende Noordzeebedding.
Net als de rest van het huidige Zeeuws-Vlaanderen maakte het gebied deel uit van
het graafschap Vlaanderen.
De Honte, nu Westerschelde genoemd, vormde immers vele
eeuwen de natuurlijke en politieke grens met Holland-Zeeland.
De oudst bekende naam voor de streek is “Inghelosenberghe”. De herkomst van deze
benaming is onbekend. Wel weten we dat “lo(o)” bos betekent en “berghe” zou
kunnen verwijzen naar de oude zandrug waarop het dorp is gebouwd. In het vlakke
Vlaamse landschap kon immers een heuveltje al snel als berg beschouwd worden.
Mogelijk moeten we die locatie bij de kerk zoeken, want daar bevindt zich
overduidelijk nog steeds het hoogste punt van de zandrug. Indien er aan “het
Steen” een kapel toegevoegd is geweest die toewijd was aan Johannes de Doper,
kortweg Sint-Jan genoemd, is meteen de naam van het huidige dorp verklaard.
Toen in 1648 bij de vrede van Munster een eind kwam aan de zogenaamde
Tachtigjarige Oorlog ging de Heerlijkheid deel uitmaken van de Republiek der
Zeven Verenigde Nederlanden en moesten de Vrijheren in het vervolg “hulde
brengen” aan de Staten-Generaal.
Philip-Albert de Hennin, 24e leenheer uit het geslacht Vilain, weigerde dit
echter waarop zijn bezitting in 1696 verbeurdverklaard en verkocht werd.
De Heerlijkheid kwam nu in bezit van Jacob Wouters uit Tholen. Maar reeds
in 1732 kwam door het overlijden van Petronella Wouters het leen in weer andere
handen.
Middenin stond de oude kerk, zuiver oostwest georiënteerd met daar rond het
kerkhof. Wel was er een tijdlang nog een tweede kerkhof in gebruik voor het
begraven van de slachtoffers van de “haastige ziekte” of “Zwarte Dood”,
tegenwoordig beter bekend als “de pest”.
Het lag aan de huidige Warandestraat, ver van de dorpskern. Waarschijnlijk
speelde angst voor besmetting hierbij een rol.
Er moet ook een kapel bij gestaan hebben die toegewijd was aan de pestheilige
Sint Rochus.
Gentse opstandelingen brandschatten in hun strijd met zowel graven als hertogen
diverse malen de streek. De huursoldaten die of in het Spaanse of in het Staatse
leger dienden lieten bij de vele belegeringen van het nabij gelegen Hulst een
spoor van vernielingen achter.
Polders werden om de haverklap onder water gezet. Het doel was de vijand te
hinderen, maar feitelijk betaalden vooral de boeren het gelag.
Omdat Pieter de la Rocque, commandeur van Hulst, vermoedde dat het oprukkende
Franse leger de vesting vanuit het zuiden zou aanvallen liet hij Sint Jansteen
zonder voorafgaande waarschuwing door een afdeling Staatse soldaten volledig
platbranden. Dan kon de vijand daar geen steunpunt van maken.
Uiteindelijk vielen de Fransen via Clinge en Zandberg aan en gaf de commandeur
de vesting zonder slag of stoot over. Dat hij voor deze handelswijze een
levenslange gevangenisstraf in kasteel Loevenstein kreeg opgelegd zal voor de
gedupeerde bevolking maar een schrale troost geweest zijn.
Om smokkel en spionage te beletten plaatsten in de Duitsers in 1915 een
elektrische draadversperring langs de grens, de zogenaamde Doodendraad.
Zowel
aan Duitse als aan Nederlandse kant werd deze door militairen bewaakt. Toch
probeerden regelmatig mensen deze hindernis te passeren, niet zelden met fatale
afloop.
Er zijn gedurende de laatste maanden van de oorlog meerdere van deze tuigen op
het grondgebied van de gemeente terecht gekomen.
Tijdens de opmars van de Poolse bevrijders in 1944 werd alleen de kerktoren
licht beschadigd door accuraat Duits granaatvuur vanuit Hulst.
In 1970 hield Sint Jansteen als zelfstandige gemeente
op te bestaan. Met een aantal andere gemeenten werd het bij de nieuwe gemeente
Hulst gevoegd.
Zes jaar later, in 1976, vierde het dorp toch nog eens uitbundig zijn 750 jarig
bestaan.
bron: