Template without logo

De geschiedenis van Sint Jansteen

Het dorp Sint Jansteen ligt ten zuiden van de stad Hulst dicht tegen de Belgische grens aan. Het is net als Zuiddorpe, Koewacht, Heikant en Clinge ontstaan op een pleistocene zandrug die zo’n 12.000 jaar geleden tijdens de laatste ijstijd is opgewaaid uit de toen grotendeels droog liggende Noordzeebedding.

Net als de rest van het huidige Zeeuws-Vlaanderen maakte het gebied deel uit van het graafschap Vlaanderen.

De Honte, nu Westerschelde genoemd, vormde immers vele eeuwen de natuurlijke en politieke grens met Holland-Zeeland. 
De oudst bekende naam voor de streek is “Inghelosenberghe”. De herkomst van deze benaming is onbekend. Wel weten we dat “lo(o)” bos betekent en “berghe” zou kunnen verwijzen naar de oude zandrug waarop het dorp is gebouwd. In het vlakke Vlaamse landschap kon immers een heuveltje al snel als berg beschouwd worden.


De graaf van Vlaanderen gaf “Inghelosenberghe” in 1190 in leen aan Zeger I, een edelman uit een belangrijk Gents geslacht. Hij of zijn opvolger, Zeger II, liet vermoedelijk op een hoog gelegen plek een “kasteel” bouwen. Veel meer dan een versterkt stenen huis (een Steen) zal dat beslist niet geweest zijn.
Mogelijk moeten we die locatie bij de kerk zoeken, want daar bevindt zich overduidelijk nog steeds het hoogste punt van de zandrug. Indien er aan “het Steen” een kapel toegevoegd is geweest die toewijd was aan Johannes de Doper, kortweg Sint-Jan genoemd, is meteen de naam van het huidige dorp verklaard.


In 1240 kwam de Heerlijkheid Sint Jan ten Steene in bezit van een Gents edelman met de naam “Vilain de Gand’. Hij gaf zijn naam aan een lange rij van Vrijheren die als devies “Vilain, mais sans reproche” gebruikten.
Toen in 1648 bij de vrede van Munster een eind kwam aan de zogenaamde Tachtigjarige Oorlog ging de Heerlijkheid deel uitmaken van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en moesten de Vrijheren in het vervolg “hulde brengen” aan de Staten-Generaal.
Philip-Albert de Hennin, 24e leenheer uit het geslacht Vilain, weigerde dit echter waarop zijn bezitting in 1696 verbeurdverklaard en verkocht werd.

De Heerlijkheid kwam nu in bezit van Jacob Wouters uit Tholen. Maar reeds in 1732 kwam door het overlijden van Petronella Wouters het leen in weer andere handen.
De nieuwe eigenaars, het geslacht Van Hoogendorp, zouden Vrijheer blijven tot 1794. In dat jaar schaften de Franse Republikeinen onder de leuze “Vrijheid, gelijkheid en broederschap” in alle door hen bezette gebieden de heerlijkheidsrechten af.

Het grondgebied van de Heerlijkheid was vrij groot. De grenzen ervan waren aangegeven met hardstenen palen, waarvan er enkele nog steeds op of bij hun oorspronkelijke plaats staan.
Het aantal woningen in het dorp schommelde tussen de veertig en vijftig en dus zal het inwoneraantal zelden boven de driehonderd zijn uitgekomen.
Middenin stond de oude kerk, zuiver oostwest georiënteerd met daar rond het kerkhof. Wel was er een tijdlang nog een tweede kerkhof in gebruik voor het begraven van de slachtoffers van de “haastige ziekte” of “Zwarte Dood”, tegenwoordig beter bekend als “de pest”.
 
Het lag aan de huidige Warandestraat, ver van de dorpskern. Waarschijnlijk speelde angst voor besmetting hierbij een rol.
Er moet ook een kapel bij gestaan hebben die toegewijd was aan de pestheilige Sint Rochus.


Het voormalige Gemeentehuis werd in gebruik genomen in 1792. Het werd oorspronkelijk “Rechthuis” genoemd omdat de Steense vierschaar of rechtbank er vergaderde en vonnissen velde.

De inwoners hebben heel wat politieke veranderingen meegemaakt. Ze waren achtereenvolgens onderdanen van de graven van Vlaanderen, van de hertogen van Bourgondië, van de koning van Spanje, van de Staten van Holland, van de Franse Republiek, van Keizer Napoleon, hoorden heel even bij België en werden uiteindelijk – tegen hun zin - Nederlanders.

Veel van deze wisselingen waren het resultaat van bloedige oorlogen waar ook Sint Jansteen onder te lijden had.
Gentse opstandelingen brandschatten in hun strijd met zowel graven als hertogen diverse malen de streek. De huursoldaten die of in het Spaanse of in het Staatse leger dienden lieten bij de vele belegeringen van het nabij gelegen Hulst een spoor van vernielingen achter.
Polders werden om de haverklap onder water gezet. Het doel was de vijand te hinderen, maar feitelijk betaalden vooral de boeren het gelag.

De grootste ramp in zijn 800 jarig bestaan trof het dorp in 1747 tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog.
Omdat Pieter de la Rocque, commandeur van Hulst, vermoedde dat het oprukkende Franse leger de vesting vanuit het zuiden zou aanvallen liet hij Sint Jansteen zonder voorafgaande waarschuwing door een afdeling Staatse soldaten volledig platbranden. Dan kon de vijand daar geen steunpunt van maken.
Uiteindelijk vielen de Fransen via Clinge en Zandberg aan en gaf de commandeur de vesting zonder slag of stoot over. Dat hij voor deze handelswijze een levenslange gevangenisstraf in kasteel Loevenstein kreeg opgelegd zal voor de gedupeerde bevolking maar een schrale troost geweest zijn.

Toen de voormalige Heerlijkheid deel ging uitmaken van het Frankrijk werd o.a. de conscriptie of dienstplicht ingevoerd. Een aantal Steense jongemannen heeft doordoor – zeer tegen hun zin - als loteling moeten dienen in de legers van Napoleon. En lang niet allen overleefden dat.

De samenvoeging van Noord- en Zuid-Nederland in 1815 duurde niet lang. De Belgen kwamen in 1830 om diverse redenen in opstand en de inwoners van Sint Jansteen kozen, net als die van de andere grensdorpen, voor aansluiting bij België. De komst van “Hollandse” soldaten naar de streek voorkwam uiteindelijk dat dit werkelijkheid werd.

Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog vluchtten talloze Waaslanders uit angst voor het oprukkende Duitse leger de grens over. Ook in Sint Jansteen werden veel “bangeriks” opgevangen, maar de meesten keerden al weer snel naar huis terug.
Om smokkel en spionage te beletten plaatsten in de Duitsers in 1915 een elektrische draadversperring langs de grens, de zogenaamde Doodendraad.
 Zowel aan Duitse als aan Nederlandse kant werd deze door militairen bewaakt. Toch probeerden regelmatig mensen deze hindernis te passeren, niet zelden met fatale afloop.

De Tweede Wereldoorlog verliep voor Sint Jansteen relatief rustig. Het grootste gevaar kwam van wat men “Vliegende Bommen” noemde. Het waren de beruchte V 1”s waarmee de Duitsers op het eind van de oorlog de haven van Antwerpen bestookten.
Er zijn gedurende de laatste maanden van de oorlog meerdere van deze tuigen op het grondgebied van de gemeente terecht gekomen.

Tijdens de opmars van de Poolse bevrijders in 1944 werd alleen de kerktoren licht beschadigd door accuraat Duits granaatvuur vanuit Hulst.

In 1970 hield Sint Jansteen als zelfstandige gemeente op te bestaan. Met een aantal andere gemeenten werd het bij de nieuwe gemeente Hulst gevoegd.
Zes jaar later, in 1976, vierde het dorp toch nog eens uitbundig zijn 750 jarig bestaan
.


bron:
Mark Zwartelé